Zoek een boeiend hoofdpersonage
Het succes van De man en de maan is grotendeels te wijten aan de charme van Marc Klein Wolt. De Nederlandse sterrenkundige is jongensachtig en een tikkeltje goedgelovig, een familieman met een hipsterkapsel. Hij heeft ook een ambitie om U tegen te zeggen: hij wil als eerste naar de achterkant van de maan. Daarom gaat hij in zee met de opkomende ruimtemacht China, wat niet zonder risico blijkt.
In de podcast volgt Saar Slegers de sympathieke sterrenkundige terwijl hij zijn droom probeert te vervullen, met vele tegenslagen onderweg. Je leeft mee met zijn ups-and-downs. Als luisteraar wil je vooral weten of het goed met hem gaat aflopen. Het is niet de ruimte of de achterkant van de maan die tot de verbeelding spreken, maar de jongensachtige Marc en zijn queeste.
Als je complexe wetenschap wil verpakken als verhaal, moet je dus op zoek naar een geschikt hoofdpersonage. Volgens Saar Slegers is dat iemand die iets te winnen of te verliezen heeft, die op het punt staat iets te doen of mee te maken. Je publiek moet zich met dit personage kunnen identificeren, zodat ze zich laten raken door jouw verhaal.
Wat maakt jouw verhaal herkenbaar?
Niet alleen een goed hoofdpersonage kan jouw verhaal herkenbaar maken, maar ook het grotere plaatje. Je kan proberen om kleine verhalen over mensen in te passen in grotere, zelfs universele thema’s. Saar Slegers streeft naar verhalen met drie lagen: micro, meso en macro.
In De man en de maan is het microverhaal de queeste van Marc. Het mesoniveau gaat over geopolitieke spanningen tussen China en Europa, over culture clashes en de nieuwe wereldorde. Het macroniveau – het universeel menselijke – gaat over vertrouwen. Kunnen en mogen we anderen vertrouwen? Omdat dit een vraag is waar iedereen wel eens mee worstelt, is de podcast niet alleen boeiend voor wie van sterrenkunde houdt.
Bouw je verhaal op in scènes
Vergelijk de volgende passages:
‘Op de vergadering van de Europese Ruimtevaartorganisatie kreeg het project uiteindelijk geen financiering, omdat het niet realistisch werd geacht.’
‘Marc stelde vol hoop zijn project voor op de vergadering van de Europese Ruimtevaartorganisatie. In een zaal vol sterrenkundigen deed hij zijn plan uit de doeken: met zijn team zou hij duizend antennes installeren op de achterkant van de maan. ‘Eindelijk zullen we het geheim van de oorsprong van het universum kunnen ontrafelen!’, besloot hij zijn praatje.
Het bleef muisstil in de zaal. Een enkeling schuifelde op zijn stoel. Uiteindelijk luidde het verdict van de jury: ‘Interessant, maar te weinig realistisch voor financiering’.
In het eerste voorbeeld krijg je als lezer meteen de inhoud, terwijl je in het tweede voorbeeld een schets krijgt van de situatie. Je keert terug naar het moment zelf: hoe ging het? De feiten ontvouwen zich zonder dat je vooraf de uitkomst weet. Deze tweede vorm van vertellen is een scène. Scènes zijn een bijzonder goede manier om je lezer, luisteraar of kijker in het verhaal te trekken.
Denk aan je spanningsboog
De spanningsboog van een gemiddelde lezing of wetenschappelijke tekst is als volgt: je krijgt veel aandacht in het begin, dan daalt de aandacht systematisch, tot bij de conclusie, waar de aandacht weer toeneemt.
Maar dit hoeft niet zo te zijn. Je kan proberen de aandacht van je publiek beter te behouden. De man en de maan heeft bijvoorbeeld naast de grote plot (kan Marc de achterkant van de maan bereiken?) ook verschillende deelplots (Geeft China geld aan het project? Raakt de telescoop op tijd klaar? Wordt Marc bespioneerd?). Elke aflevering eindigt met een cliffhanger.
Hou je publiek dus geboeid door de spanning van je verhaal gelijkmatiger te verdelen: zorg bijvoorbeeld voor een paar verrassende momenten in het midden, zodat de aandacht nooit zinkt naar een dieptepunt. En eindig met een knaller!